U bent hier:
Home
>
Uitgebreide informatie Maltezer
> Standaard van de Maltezer
Standaard van de
Maltezer
Algemeen:
De Maltezer wordt
wetenschappelijk ingedeeld in de groep van de braccoden, miniatuurtype
(volgens de indeling van Pierre Mégnin); een gezelschapshond van zeer oude
oorsprong, Italiaans en mogelijk Maltees (volgens Pliny, Strabo en
Columelia, die hem allemaal Canis meletensis noemden). De algemene
verschijning is die van een klein hondje, waarvan de lichaamslengte groter
is dan de schouderhoogte. Het lichaam moet een lange en smalle indruk
wekken. De Maltezer is een sierlijke hond, waarvan hoofd, lichaam, staart en
benen (aan alle kanten) bedekt zijn met zijdeachtig, zeer wit, heel
glanzend, voldoende tot bijna overdreven lang haar. De Maltezer is
intelligent, vief, en hecht zich zeer aan zijn baas.
Hoofd:
Mesocefaal: de lengte
van het hoofd is 6/11 van de schouderhoogte. De lengte van de snuit is 1/3
van de totale lengte van het hoofd, dat wil zeggen 3,7/10. De nasocefale
index is dus 37,46 en mag nooit boven 40 of onder 35 zijn. De breedte van de
schedel mag nooit meer zijn dan 3/5 van de totale lengte van het hoofd, wat
resulteert in een totale cefale index van 60,06. De bovenste lengteassen van
de schedel en de snuit lopen evenwijdig.
Neus: op één lijn met
de voorsnuit. Van opzij gezien is de voorkant van de neus verticaal. Hij
moet groot zijn in verhouding tot het hoofd, vochtig en koel zijn, en goed
geopende neusgaten hebben. De neus is rond en absoluut zwart. Een andere
kleur is niet geoorloofd.
Voorsnuit: recht. Voor
de lengte van de voorsnuit en de directe verhouding ervan tot de schedelas
voor de nasocefale index: zie hiervoor. De breedte ervan - in het middelpunt
gemeten - moet 72% zijn van de lengte, of 26% van de totale lengte van het
hoofd. De neusrug draagt zeer lange haren, die zich samenvoegen met de
baardharen.
Lippen en snuit: de
bovenlip heeft, van voren gezien, de vorm van een halve cirkel met een
bijzonder lange koorde. De lippen schijnen van voren en van opzij niet hoog.
Daardoor is de naad niet zichtbaar. De lipranden moeten absoluut zwart zijn.
Bovendien raken de randen van de bovenlip die van de onderlip over de gehele
lengte. Dit betekent dat het onderste profiel van de voorsnuit de onderkaak
toont. De middengroef is duidelijk aangegeven. De hoogte van de snuit moet
77% van de lengte ervan bedragen. De zijden zijn evenwijdig, maar het
voorste deel van de snuit is niet volkomen plat en vierkant, aangezien de
zijden ervan in een lichte boog aansluiten op de zijden van de snuit zelf.
Het gedeelte onder de oogkassen moet goed gebeiteld zijn. De lippen en de
gehele voorsnuit zijn bedekt met zeer lange haren, net zoals die op de oren
worden aangetroffen.
Kaken: licht in
voorkomen en van normale ontwikkeling. De stop is zeer diep, want het
profiel van de apofysen van de neusbeenderen en bovenkaak gaat met een
duidelijke helling omhoog naar het voorhoofdsbeen. De holten zijn goed
ontwikkeld. De hoek van de stop is 90°.
Schedel: de lengte
moet de lengte van de snuit overtreffen met 3/11 van de totale lengte van
het hoofd. De breedte ervan is vrijwel gelijk aan de lengte. Het gemiddelde
verschil tussen lengte en breedte van de schedel bedraagt circa 2,5 mm. De
vorm is enigszins ovaal. De achterhoofdsknobbel is zeer weinig ontwikkeld en
het schedeldak is vlak. De wenkbrauwbogen zijn zeer duidelijk zichtbaar. De
middengroef is bijna niet aanwezig. Voor de richting van de bovenste
lengteas van de schedel: zie hiervoor. De wandbeenderen zijn enigszins
convex.
Gebit:
De boven- en onderkaak
vormen een schaargebit. De randen van de onderkaak zijn over hun gehele
lengte recht. De onderkaak zelf is normaal, dat wil zeggen niet
vooruitstekend en niet teruggetrokken. De tanden zijn wit en regelmatig, 42
in getal en volledig ontwikkeld.
Oren:
Driehoekig en plat. De
lengte bedraagt iets meer dan 1/3 van de schouderhoogte. Bij een reu met een
schouderhoogte van 21-25 cm is de lengte van de oren 7,5-9 cm. De basis is
breed en de oren zijn hoog aangezet, aanzienlijk boven de jukboogbeenderen.
Ze hangen dicht tegen de zijden van het hoofd, zo dicht als het weelderige
haar dit toelaat. Hoewel ze hoog zijn aangezet, hebben de oren weinig kracht
om zich op te richten door het gewicht van het haar. Ze zijn geheel bedekt
met lang, dik, niet gekruld haar, dat minstens tot op de schouders reikt en
bij voorkeur er voorbij. Verder zijn ze bedekt met haar dat van de
schedelkam afhangt.
Ogen:
De uitdrukking is
alert en verstandig. De ogen moeten goed open zijn en flink groter dan
normaal. De vorm is min of meer rond. De oogleden sluiten nauw aan. De ogen
steken enigszins uit en mogen nooit diep liggen. Ze staan goed in het
voorhoofd. Van voren gezien mag het bindvlies niet zichtbaar zijn. De kleur
is donkerokerkleurig, De pigmentatie van de oogleden is zwart,
overeenkomstig die van de neus.
Lichaam:
Hals: ondanks het
overvloedige haar moet de belijning van de nek duidelijk zichtbaar zijn. De
lengte van de hals is bijna gelijk aan de halve schouderhoogte - dat is
ongeveer gelijk aan de lengte van het hoofd - en de omtrek is gelijk of
groter dan de schouderhoogte als de hals normaal is bevederd. De keel en
kaak mogen geen losse huid hebben. Er is dus geen keelhuid. De hals staat
rechtop, waardoor het lijkt alsof het hoofd achterover wordt gedragen.
Voorhand: de lengte
van de schouders moet 1/3 zijn van de schouderhoogte en de schuinte moet
60-65° bedragen. Bij een reu met een schouderhoogte van 22 cm is het
schouderblad ongeveer 7,5 cm lang. De schouders moeten vrij zijn in hun
beweging. Ten opzichte van het middenvlak van het lichaam is hun
lengterichting enigszins schuin bij de punt, wat inhoudt dat de
schouderbladen min of meer verticaal staan.
Lichaam: de lengte van
de romp - gemeten van de punt van de schouder tot de punt van het kruis -
bedraagt gemiddeld 7,5 cm meer dan de schouderhoogte of, preciezer:
tegenover elke 2,5 cm schouderhoogte staat 3,5 cm romplengte.
Borst: ruim en tot
iets beneden de ellebogen reikend, met middelmatig ge ogen ribben. Het
borstbeen is lang. De vorm ervan is een halve cirkel met een zeer grote
straal en loopt naar de buik toe iets omhoog. De omtrek van de ribbenkast
moet 2/3 meer zijn dan de schouderhoogte, en de diameter moet 36,88% zijn
van de schouderhoogte. De diepte van de borstkas moet 65% bedragen van de
schouderhoogte of tenminste de halve romplengte; het is beter als het meer
is. Bij een hond van 23 cm schouderhoogte moet de ribbenkast de volgende
afmetingen hebben: omtrek (achter de ellebogen) 36,5 cm, diepte 15 cm,
hoogte 11 cm, diameter 8 cm.
Rug: schoft iets hoger
dan de ruglijn, die recht. moet zijn. De ruglijn loopt van de schouders tot
de staartwortel. De lengte van de rug bedraagt ongeveer 65% van de
schouderhoogte. Dat wil zeggen dat bij een hond met een schouderhoogte van
23 cm de rug bijna 15 cm lang is.
Lendenen: goed gevuld,
verheffen zich niet boven de rechte ruglijn, en hebben goed ontwikkelde
spieren. De lengte is 1/3 van de schouderhoogte, en de breedte is hieraan
gelijk. Buik en flanken: de buik is vrij laag en loopt zeer weinig op van
het borstbeen naar de flank. De flanken moeten bijna even lang zijn als de
lendenen. De holte van de flanken mag niet te uitgesproken zijn. Kruis:
voortzetting van de rechte ruglijn. Breed, met een breedte die 1/3 is van de
schouderhoogte. De lengte ervan is circa 2 cm meer bij een hond met een
schouderhoogte van 23 cm. De schuinte van de lendenen tot de staartwortel is
altijd minder dan 10°. Achterhand: dijen zwaar gespierd en enigszins schuin
geplaatst. De lengte van de dijen is 39% van de schouderhoogte. De richting
van de dijen is iets naar beneden en naar voren aflopend, en de verticaal
moet evenwijdig lopen aan het middenvlak van het lichaam. Bij een hond met
een schouderhoogte van 23 cm is de breedte van de dijen circa 3 cm minder
dan de lengte ervan. Ze zijn bedekt met lange haren, die aan de achterzijde
een franje vormen. Huid: overal strak om het lichaam sluitend. Op het hoofd
(schedel en snuit) mogen geen rimpels voorkomen. De hals heeft geen keel
over het gehele lichaam met donkere pigmentvlekken bezaaid. Als het haar
wordt gescheiden moet de huidkleur - met name op de rug - min of meer intens
wijnrood van kleur zijn. Het pigment van lippen, neus en oogleden moet zwart
zijn. De voetzolen moeten zwart zijn. De nagels moeten ook zwart zijn, of
minstens donker.
Gewicht: 3-4 kg.
Schouderhoogte: reuen
21-26 cm, teven 20-24.
Benen:
Bovenbeen: wat het
bovenste twee derde deel betreft, goed tegen de borstkas aanliggend. De
schuinte bedraagt ongeveer 700, en de lengterichting is bijna parallel aan
het middenvlak van het lichaam. De lengte ervan, die meer bedraagt dan die
van het schouderblad, is 40,45% van de schouderhoogte.
Onderbeen: recht en
verticaal, droog, weinig gespierd, benig. De botaanleg is in verhouding tot
de zwaarte van de gehele hond. De lengte van het onderbeen is minder dan die
van de opperarm (33% van de schouderhoogte). De lengte van het gehele
voorbeen tot de elleboog is 54,54% van de schouderhoogte, wat betekent dat
bij een hond met een schouderhoogte van 22 cm de hoogte van het voorbeen bij
de elleboog circa 12 cm bedraagt, dus iets meer dan de halve schouderhoogte.
De ellebogen moeten in een vlak liggen dat evenwijdig loopt aan het
middenvlak van het lichaam. Dit betekent dat ze niet te dicht bij de ribben
moeten liggen, op die manier de oksel eliminerend, en ook niet naar buiten
mogen zijn gedraaid. Het onderbeen is van de elleboog tot de middenvoet
rondom bedekt met lang haar, dat over het algemeen pluizig is en aan de
achterkant van de voorbenen een franje vormt.
Pols: volgt de
verticale lijn van het onderbeen. De pols is zeer soepel, mag niet knobbelig
zijn, en is bedekt met dunne huid. De pols is aan alle kanten bedekt met
lang, dik haar.
Middenvoet: kort en
recht. In verticale lijn met de onderarm. Evenals de polsen droog en met
fijn haar begroeid. Achterbeen: bijzonder goed van bot voor een hond van dit
formaat. De groef tussen het bot en de achillespees is niet opvallend. De
benen zijn iets langer dan de dijen. De schuinte bedraagt 55%. De benen zijn
aan alle kanten bedekt met lang haar, dat over het algemeen pluizig is en
aan de achterzijde een beperkte franje vormt. Sprongen: de afstand van de
voetzool tot de punt van de sprongen is iets meer dan 1/3 van de
schouderhoogte. De voorwaartse hoeking is 140°. Van achteren gezien, moet de
lijn van de punt van de sprong tot de grond loodrecht zijn en de verlenging
vormen van de kruislijn.
Middenvoet: de lengte
hangt af van de schouderhoogte. Moet zowel van opzij als van achteren gezien
op de loodlijn liggen. Rondom bedekt met lang, meestal pluizig haar.
Voeten:
De voorvoeten zijn
rond en gesloten, hebben goed gebogen tenen, en zijn begroeid met een dikke,
lange vacht. Er zit ook lang, dik haar tussen de tenen. Zwarte voetzolen en
zwarte of tenminste donkere nagels. De achtervoeten zijn rond als de
voorvoeten, en zijn ook verder gelijk.
Staart:
De aanzet ligt in het
verlengde van de kruislijn. Zeer dik aan de wortel en fijn aan het uiteinde.
Bij een hond met een schouderhoogte van 23 cm moet de staart 14 cm lang
zijn. Hij wordt correct gedragen in een enkele grote boog, waarbij de punt
het kruis tussen de heupen raakt. Een naast de rug vallende staartpunt is
toegestaan.
De staart is rijkelijk
voorzien van lange, overvloedige haren. Deze moeten tot aan de middenvoeten
reiken.
Vacht:
Dicht, glanzend,
zwaar, zeer lang. Van een zijdeachtige samenstelling. De gemiddelde lengte
van het haar op het lichaam moet 22 cm bedragen. Dat wil zeggen dat het
langste haar even lang moet zijn of iets langer dan de schouderhoogte
bedraagt. Dergelijk lang haar moet het hele lichaam bedekken: romp,
voorhand, staart, hals, oren, schedel en snuit. Behalve dat deze glanzend,
lang en wit moet zijn, moet de dichte massa haar van de Maltezer zwaar tot
op de grond reiken, als een zware mantel die nauw tegen de romp sluit. Het
haar mag geen plukken of pluizen vertonen (behalve op de voorbenen van de
ellebogen tot de voeten, en op de achterbenen van de kniegewrichten tot de
voeten, waar pluizig haar is toegestaan). De gehele haarmassa moet
buitengewoon glanzen. De vacht mag alleen de belangrijkste buigingen en
uitsteeksels van het lichaam vertonen. Er is geen ondervacht.
Kleur:
Zuiver wit. Een lichte
tint ivoorwit is toegestaan. Bleekoranje tinten zijn zeer beperkt
toegestaan, maar ze vormen een fout. Duidelijke tekeningen, al zijn ze nog
zo klein, zijn onaanvaardbaar.
bron: mijn hond, mijn vriend
|